Den telefonierenden Hund kennen Sie vielleicht schon, aber ist Ihnen auch schon das Schaf im Supermarkt begegnet oder der Teppich an der Wand?

Das Schöne an der niederländischen Sprache ist der Umstand, dass sie zur selben Sprachfamilie wie das Deutsche gehört. Viele Worte sind sich ähnlich, werden in etwa gleich ausgesprochen und bedeuten meistens auch dasselbe.
Darauf verlassen kann man sich leider nicht. Es gibt Worte, die auch das Gegenteil bedeuten können und ein fehlendes "a" bei einem Doppel-a kann eine Konversation völlig unverständlich machen. In den meisten Fällen sind die Missverständnisse lustig, hin und wieder kann es aber auch sehr peinlich werden.
Auch Abkürzungen können tückisch sein.

Nederlands Aussprache Niederländische Worte für Deutsche Deutsch
Bij de huisarts Medizinisches und andere Peinlichkeiten
doof [doof] taub
duif [deuf] Taube
stom [s-tomm] stumm
stom [s-tomm] doof
mindervalide zijn [min-derr-fali-de sein] behindert sein
blut [blütt] nicht valide = pleite
bloed [bluud] Blut
verstandelijk gehandicapt [ferr-s-tande-lick che-hän-di-käp-t] geistig behindert
geestig [chees-tich] geistreich, auch sarkastisch "sehr lustig"
duidelijk [deu-de-lick] verständlich
rugpijn [ruch-pein] Kreuzschmerzen
pijn in het kruis [pein in het kreus] Schmerzen in der Intimgegend = “kruis”!
kies [kies] Backenzahn
tand [tand] Schneidezahn
snuisterijen [ß-neus-tereien] Tand, "Staubfänger", Deko
grind [chrint] Kies
kei [kai] Stein, aber auch: sehr gut in etwas sein
rots [rotz] Fels
Stein, Stijn [S-tein] Jungenname
herstellen [her-s-tellen] gesund werden, reparieren
maken [maken], nicht macken! herstellen
popelen (staan te popelen) etwas nicht erwarten können
uit de neus eten popelen
Ich dürfte können wenn ich sollen müsste
willen [willen] möchten
leuk vinden mögen
mogen [mo-chen] dürfen
durven [dür-fen] wagen
wagen [wa-chen] wagen/Wagen (Auto, Fuhrwerk)
zullen [sül-len] müssen (sollen)
sollen [ßollen] jemandem auf der Nase herumtanzen
zuilen [seu-len] Säulen
moeten [mu-ten] sollen (müssen)
Soms is "uit" wel "ín" Dasselbe heisst nicht das gleiche und „aus“ kann auch „ein“ sein
humeur [hümör] Stimmung (schlechte/gute/fröhliche/...)
humor [hümor] Humor
zaak [saak] Betrieb, Laden, Geschäft
zaken doen [saa-ken duun] Geschäfte machen, Handel treiben
zak [sack] Sack
schattig  [s-chatt-ich] niedlich
lommerijk [s-cha-düw-reik] schattig
bellen  [bel-len] telefonieren
blaffen [blaf-fen] bellen
blaffer [blaf-fer] Pistole (Umgangssprache) oder Dauerkläffer
klef [kläf] zäh, kalt, klebrig UND feucht: teigig, pappig, klamm
zat [satt] betrunken
voldaan [fol-daan] satt
ziel [siel] Seele
eindstreep [eind-s-treep] Ziel
uitnodigen  [eut-no-dichen] einladen (nach Hause, zum Ausgehen)
inladen [in-la-den] einladen in z.B. ein Auto
uit / in [eut] / [inn] aus, Ausgang / ein, Eingang
gaan stappen [chaan stappen] ausgehen in eine Disco etc
ingeloot zijn voor … (inloten) [in-che-loot sein] Ausgelost sein für … (auslosen)
uitgeloot zijn [eut-ge-loot] herausgelost sein, die Auslosung verloren haben
Lof en verwijt Lob und Tadel
liegen  [lii-chen], langes i lügen
liggen  [lichen], kurzes i liegen
slim [ßlimm] schlau
erg  [erch] schlimm
knap [knapp] toll
knaap [knaap] Knabe
schildknaap  [s-child-knaap] Knappe
krap [krapp] knapp
weten [we-ten] wissen
wissen [wissen] löschen (einen Text)
blussen [blüssen] löschen (einen Brand)
gokken  [chokken] wetten
brutaal [brü-taal] frech
bruut [brüüt] brutal
zeldzaam [seld-saam] selten
raar, vreemd [raar]. [freemt] merkwürdig, sonderbar
uniek [ü-niik] einzigartig
jongstleden kürzlich
kort kurz
Op de weg Auf der Strasse
omverrijden  [om-fer reiden] umfahren
erom heen rijden umfahren
snelweg  [s-nel-wech] Autobahn
snel weg schnell weg hier!
knooppunt  [knoop-punt] Autobahnkreuz, wörtlich: Knotenpunkt
afslag Ausfahrt
parkeerplaats Raststätte
wegrestaurant Restaurant auf der Raststätte
rondweg Umgehungsstrasse, meist 100km/h (Landstrassen 80 km/h!)
rotonde Kreisverkehr
flitser Blitzer (die auch von hinten blitzen, für Motorradfahrer)
streaker Flitzer (Person)
blits maken auffallen mit etwas (neues Auto, Kleidung)
Op de camping en het strand Auf dem Camping und am Strand
kampeermiddel alles, was mobil ist und in dem man übernachten kann
Caravan Wohnwagen
Karavaan Karawane
Camper Wohnmobil 
kampeerder Camper
stacaravan Mobilheim
vlieger Drachen
vliegenier, piloot Flieger (Person)
draak Drachen (Gegner von Rittern, Schwiegermutter, …)
meer See
plas Teich
plasje doen zur Toilette gehen
poel Pfütze, Tümpel 
zwembad Schwimmbad
kippen Hühner (kip = Huhn)
peuken Zigarettenstummel
kapsel Frisur
capsule Kapsel
aanvragen beantragen, buchen
verzoeken anfragen
pan Topf
koekenpan Pfanne
pot Topf, aber auch Runde (spielen) oder Spieleinsatz
In het vakantiehuisje Im Ferienhaus, oder: Der Teppich an der Wand
tapijt  [ta-peit] Teppich
behang  [be-hang] Tapete
kachel  Heizung, Heizkörper
muurtegel  [müür-te-chel] Kachel, Fliese
haard Herd, (offener) Kamin
fornuis [for-neus] Herd in der Küche
oven Kaminofen, Backofen
plafond Zimmerdecke
deken Decke
dekbed Bettdecke, Plumeau
kleed Tischtuch
jurk  [jürk] Kleid
In de super en op de markt Das Schaf im Supermarkt
fris (frisdrank) alles mit Kohlensäure und Geschmack
vers frisch (Lebensmittel)
frisjes frisch, kühl mit viel Wind (Wetter)
schol  [s-chol], kurzes “o” Scholle, die durchaus auch in NL in Schulen herumschwimmen
school  [s-chool], langes “o” Schule
brombeer Brummbär (schlecht gelaunter Mensch)
bramen Bromberen
bessen Beeren
aardbei Erdbeere
bij  [bei] Biene
drop Lakritz
snoep  [ßnup] Süssigkeiten
snoepjes [ßnup-jes] (süsse) Bonbons
zoetjes Süssigkeiten, aber auch: niedliche, brave Kinder
zuurtjes  [süürtjes] (saure) Drops/Bonbons
zoutjes salzige Knabberartikel
bittergarnituur kleine herzhafte Snacks zum (bitteren) Bier
borrelnootjes gewürzte Nüsse, zum Borrel = Feierabendbier
noga weisser (weicher) und brauner (weich und bissfest) Nougat
chocopasta Schokoladencreme
hazelnootpasta Nuss-Nougatcreme
bonbons Pralinen
koek  [kuck] Kekse
kijken [kei-ken] gucken
cake Kuchen
taart Sahnetorte
vlaai  [flaai] Teigboden gefüllt mit Früchten, Milchreis oder anderen Cremes
pasta Nudeln
noodles asiatische Nudeln
schap Regal
schaap Schaf
winkel Einkaufsladen
hoek Winkel, Ecke
winkelen nicht-notwendiges einkaufen, Schaufensterbummel
boodschappen doen Notwendiges einkaufen
siroop Sirup, auf Getränkekarten zu finden = Zuckerlösung für Wasser, ohne nähere Geschmacksbezeichnung
pak Verpackung (z.B. Milch, Saft), aber auch Anzug (Hose, Jacket, Krawatte)
pakket Paket
doos Karton (Versandmittel)
blik Büchse, Konservendose, Getränkedose
uitzicht Ausblick
met één oogopslag mit einem Blick
Kom langs voor een koffie Komm doch mal zur Kaffeezeit vorbei
Hoi Hi / Hallo
hooi Heu
Doei  oder doeg  [Du-i] oder [duch] Tschüss
fijne avond  [fei-ne a-wont] Schönen (Feier-)Abend
ochtend bis 12 Uhr mittags
middag ab 12 Uhr bis 18 Uhr (18 Uhr Abendessen, nicht stören!)
tussen de middag rund um 12 Uhr
avond 18 Uhr bis 24 Uhr
koffietijd Kaffeezeit, meist rund 10 Uhr morgens!
gezellig gemütlich (Beisammensein mit anderen)
gemakkelijk gemütlich (Sessel etc)
gemoedelijk geruhsam (Person)
sociaal gesellig (Person)
volgende week / aanstaande week übernächste Woche / kommende (nächste) Woche

familiebanden en school

...

Die liebe Familie und die Schulzeit

kraamkamer, kraamvisite Geburtszimmer, Besuch beim Neugeborenen
prul Kram
zus/zusje, broer/broertje, --- Schwester, Bruder, Geschwister (Wort gibt es in NL nicht)
nichtje, neefje Nichte, Neffe (meist jünger als man selbst)
nicht, neef Cousine, Cousin (meist gleichaltrig)
grootmoeder, grootvader, grootouders Grossmutter, Grossvater, Grosseltern
grote ouders grosse Eltern (Körperlänge)
kleindochter, kleinzoon, kleinkinderen Enkelin, Enkel, ---
klein kind kleines Kind (auf das Alter bezogen)
enkel mehrere Bedeutungen: Fussknöchel, nur, einzeln
peuter Kinderzeit zwischen Säugling und 4 Jahre
dreumes "Zwerg", ca. 1 bis 2 Jahre alt
kleuter Kind im Alter von 4 bis 6 Jahre
basisschool Grundschule, Alter: 4 bis 12 Jahre
voortgezet onderwijs Sekundarstufe, Dauer: 4 bis 6 Jahre je nach Schulform
hoger onderwijs FH, TH, Uni = Bachelor und Master
afkortingen en valkuilen In der Kürze liegt die Würze, Behördensprech und ein Fettnapf ist immer näher als man denkt
KIKA Aufpassen, das steht nicht für "Kinderkanal", sonder für "Kinderkanker" = Krebserkrankungen bei Kindern. Es gibt eine Stiftung dieses Namens, die sich für allerlei Unterstützungen einsetzt
NS Nederlandse Spoorwegen = Niederländische Eisenbahnen = vergleichbar mit der Deutschen Bahn
ABN = algemeen beschaafd Nederlands
ANWB, de nederlandse tegenhanger van het duitse ADAC. Dat spreekt men niet "ADAK" uit, maar A-D-A-ceh. Betekenis "Allgemeiner deutscher Automobil-Club" = Algemene Duitse Automobil-Club. Is als autoclub begonnen maar is vandaag zoals de ANWB een organisatie die met verschillende onderdelen van verkeer en toerisme bezig is. Ist der niederländische ADAC/AvD/ACE usw. Spricht man A-N-B-W aus. Heisst: "Algemene Nederlandse Wielrijdersbond" = "Allgemeiner Niederländischer Radfahrerbund". Wurde aber schnell zu einem allgemeinen Fremdenverkehrsverein (1905), mit der Folge dass die Langbezeichnung "Koninklijke Nederlandse Toeristenbond" schon mehr als hundert Jahre nicht mehr mit der Abkürzung zusammenpasst.
AOW = Algemene Ouderdomswet
a.s. = aanstaande
a.u.b. = alstublieft Bitte ("Würdest du bitte", aber nicht: "Hier, bittesehr")
B en W = Burgemeester en Wethouders
bhv, bhv'er = bedrijfshulpverlening, bedrijfshulpverlener
bijv. = bijvoorbeeld z.B. = zum Beispiel
btw = belasting toegevoegde waarde
c.q. = (casu quo) in welk geval 'A c.q. B', betekent: het is in principe A en als dat niet kan, is het B.
d.w.z = dat wil zeggen d.h. = das heisst
EHBO = eerste hulp bij ongelukken
id. = idem / hetzelfde
i.e. = (id est) dat wil zeggen
i.v.m. = in verband met i.Z.m. = in Zusammenhang mit
i.p.v = in plaats van stattdessen
jl. = jongstleden
m.b.t. = met betrekking tot in Bezug auf
m.i.v. = met ingang van ab diesem Datum
n.a.v. = naar aanleiding van in Bezug auf, als Reaktion (wörtlich: "veranlasst durch" ein Ereignis: einen empfangenen Brief, eine geschäftliche Besprechung, ...)
NAW Naam-Adres-Woonplaats = Name, Adresse, Wohnort = Alternative zu "Kontaktdaten"
o.a. = onder andere u.a. = unter anderem
t.a.v = ter attentie van zu Händen von (als Zusatz bei Adressen auf Brieven)
t/m = tot en met bis einschliesslich, vor allem bei Fristen wichtig. Das letztgenannte Datum (oder Tag) gehört noch mit zur Frist. "Tot" = bis = das letztgenannte Datum gehört NICHT mehr mit zur Frist
dood en dood tot und Tod
z.s.m. = zo snel mogelijk schnellstmöglich (asap)
m.a.w. = met andere woorden
m.h.d. = met hartelijke dank / met hartelijke deelneming
m.h.g. = met hartelijke groeten
m.i.v. = met ingang van / met inbegrip van
ov = openbaar vervoer
o.v. = onder voorbehoud
resp. = respectievelijk
t.o.v. = ten opzichte van / ten overstaan van
t.w.v. = ter waarde van
t.w. = te weten
v.z.m. = voor zover mogelijk
WA = wettelijke aansprakelijkheid
z.o.z. = zie ommezijde
zzp'er = zelfstandige zonder personeel
ADO Den Haag staat voor Alles Door Oefening
AGOVV is afkorting van Apeldoornse Geheel Onthouders Voetbal Vereniging
NAC Breda staat voor Noad Advendo Combinatie Breda volledige naam: Nooit Opgeven Altijd Doorzetten Aangenaam Door Vermaak En Nuttig Door Ontspanning Combinatie Breda
PEC Zwolle staat voor Ph-Edn Combinatie Zwolle Ontstaan in 1910 door een fusie van PH (Prins Hendrik) en EDN (Ende Desespereert Nimmer) tot de PH-EDN-Combinatie (PEC)
PSV is afkorting van Philips Sport Vereniging
RKC is afkorting van Rooms Katholieke Combinatie